Linus Baker werkt als maatschappelijk werker voor het MVTMJ – het Ministerie van Toezicht Magische Jongeren. Het is zijn taak om weeshuizen en kostscholen te bezoeken waar kinderen met magische gaven opgevangen worden en punctuele dossiers aan te leggen van zijn bevindingen. Hij doet zijn werk uiterst objectief en nauwgezet, precies zoals het in het boek REGELS EN VOORSCHRIFTEN van het ministerie staat. Dan moet hij zich melden bij het Excellent Hoger Management van het ministerie. Hij krijgt een zeer delicate en met geheimen omhulde opdracht. Hij moet onderzoeken of de zes wel zeer speciale kinderen die in het weeshuis op het eiland Marsyas wonen, een gevaar vormen voor zichtzelf, elkaar en de samenleving. Hij reist af naar het eiland waar hij een maand moet verblijven om grondig onderzoek te doen. Voor het eerst van zijn leven ziet hij de zee.

De kinderen die hij op het eiland aantreft, zijn heel bijzonder:
Talia, een meisjeskabouter die dol is op tuinieren;
het gevleugelde draakje Theodore, die een knopenverzameling onder de bank bewaard;
Phee, een jonge bosnimf;
de kwalachtige Chauncey, met lange tentakels en rollende ogen;
de grote, brede Sal, die in een keeshondje verandert als hij bang is;
en Lucy; het kind van de duivel die zowel over ongekende krachten als een klein hartje beschikt.

Dit bonte stel staat onder begeleiding van de directeur van het weeshuis, Arthur Parnassus, die er alles aan doet om de kinderen te beschermen en te voorkomen dat het weeshuis gesloten wordt. Hoe langer Linus op het eiland is, hoe beter hij de kinderen en ook Arthur leert kennen en begrijpen. Het wordt steeds moeilijker om de objectieve, rationele ambtenaar te blijven die hij was toen hij aan de klus begon.